Ambulante begeleiding

Ambulante begeleiding leerlingen

Scholen kunnen leerlingen aanmelden voor een ambulant begeleidingstraject vanuit het OPDC. Leerlingen die in aanmerking komen voor een ambulant begeleidingstraject zijn nog niet uitgevallen, maar laten beginnend probleemgedrag zien. Vaak gaat het om relatief enkelvoudige problematiek. Hierbij valt te denken aan problemen rondom plannen en organiseren, brutaal gedrag, regelmatig uit de klas gestuurd worden, moeite hebben met gezag, moeite hebben om zich aan gemaakte afspraken te houden, maar ook om ongeoorloofd verzuim. Een ondersteuningsbehoefte passend binnen VSO is een contra-indicatie.

Interne ondersteuning binnen de school heeft (nog) geen resultaat opgeleverd en een verwijzing naar een traject binnen het OPDC is nog niet aan de orde. Vaak wordt de ambulante begeleiding preventief ingezet, zodat de verwijzing voorkomen kan worden. Tijdens de ambulante begeleiding blijven de leerlingen op hun eigen school.

De ondersteuningscoördinator of iemand anders van de school met bevoegd gezag (bijvoorbeeld een teamleider) kan de leerling aanmelden bij het OPDC. De aanmelding komt dan binnen bij het ondersteuningsteam van het OPDC. Na de aanmelding bij het OPDC vindt er een intakegesprek plaats met de leerling en ouder(s)/verzorger(s) en de ambulant begeleider. Dit intakegesprek vindt plaats op de school die de leerling aanmeldt. In dit gesprek wordt besproken wat de kwaliteiten en de werkpunten zijn van de leerling. Er wordt een plan op papier gezet. De ambulante begeleiding duurt 6 tot 8 weken, waarin de leerling en ambulant begeleider tijdens 6 tot 8 gesprekken aan het werk gaan. De ambulant begeleider verkrijgt meer informatie over de leerling van de medewerkers van de school en de leerling zelf, zo nodig door middel van een volgschrift. Samen met de leerling gaat de ambulant begeleider op zoek naar gedragsverbetering. Er wordt onderzocht waar de leerling en de docenten tegenaan lopen. Vervolgens wordt met de leerling bepaald waar hij/zij aan kan werken, dit wordt dan geoefend en nabesproken. Indien nodig worden er handelingsadviezen geformuleerd voor de docenten. Aan het eind van het traject wordt met de leerling, de ouder(s)/verzorger(s) en de school het plan en de uitvoering ervan, dus het traject, geëvalueerd.


Ambulante docentbegeleiding

Individuele docenten kunnen zich aanmelden voor docentenbegeleiding, dit kan ook geïnitieerd worden door teamleiders en/of schoolleiders. De aanmelding komt binnen bij het ondersteuningsteam van het OPDC, zij wijzen (na overleg) een docentbegeleider aan.

Docentenbegeleiding wordt ingezet als een docent gedragsproblemen ervaart bij een of meerdere klassen of bij een aantal leerlingen.

Na de aanmelding vindt er een intakegesprek plaats tussen de docent en de docentbegeleider op de eigen school. In dit gesprek wordt bepaald waar de docent aan wil werken, de hulpvraag of hulpvragen worden helder geformuleerd. Vervolgens worden er gezamenlijk observaties en nabesprekingen gepland.

Elke observatie wordt nabesproken, door middel van de observaties en eigen bevindingen (ook van de niet-geobserveerde lessen) van de docent kunnen nieuwe werkpunten worden afgesproken en besproken. De bedoeling is de docent kritisch te laten kijken naar zijn/haar eigen docentgedrag en het effect daarvan op de klas en/of de individuele leerling(en). Vervolgens gaat de docent (samen met de docentbegeleider van het OPDC) op zoek naar alternatieven. Deze worden toegepast/geoefend, vervolgens weer geobserveerd en nabesproken. Op deze manier wordt het “boek van mogelijkheden” van de docent uitgebreid.

Aan het eind van het traject, gemiddeld zo’n 6 tot 8 gesprekken, vindt een evaluatie van het gehele traject plaats met de docent en de docentbegeleider.


Ambulante begeleiding voor klassen met extra uitdaging

Wanneer het OPDC gevraagd wordt voor de begeleiding van een lastige groep, wordt er eerst een gesprek gepland met de teamleider, ondersteuningscoördinator en mentor van de betreffende klas. Tijdens dit gesprek wordt in kaart gebracht wat maakt dat deze groep als lastig wordt ervaren en wat er al gedaan is door school zelf om een beter klimaat in deze klas te krijgen. Na dit gesprek volgen er een aantal observaties in de klas, waarbij gekeken wordt naar de groepsdynamiek, de rol van de docent en hoe het groepsplan in de praktijk uitgevoerd wordt. Op grond van deze bevindingen wordt er een op maat gemaakt plan opgesteld, waarbij er verschillende interventies ingezet kunnen worden, zoals:

  • Begeleiding van de klas waarbij probleembesef en actief meedenken in oplossingen centraal staan. Er kan gewerkt worden aan bijvoorbeeld de sociale vaardigheden binnen de groep, het vergroten van de veiligheid, het leren omgaan met regels en gezag, etc.

  • Individuele begeleiding van een aantal leerlingen die daar of baat bij hebben of niet profiteren van de groepsaanpak. Ouders van deze leerlingen worden betrokken bij deze begeleiding.

  • Individuele begeleiding van docenten in de omgaan met de lastige leerling of de lastige klas. Dit zijn docenten die zelf hebben aangegeven dit graag te willen of waarvan de teamleider heeft aangegeven dat dit nodig is.

  • Begeleiding van het docententeam in het realiseren van een gezamenlijke aanpak op basis van het groepsplan.

  • Ouders betrekken en informeren via een ouderavond.